Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En Gideon toog opwaarts, den weg dergenen, die in [21]tenten wonen, tegen het oosten van [22]Nobah en Jogbeha; en hij sloeg dat leger, want het leger was [23]zorgeloos. 21. Te weten, der Arabieren, die daarvan Scenitae genoemd zijn, alsof men zeide Tentenaars. 22. Deze twee plaatsen waren ook aldaar over de Jordaan gelegen, tegen het oosten. 23. Of, zeker, gerust, niet denkende dat Gideon met zijn volk, van najagen vermoeid zijnde, zo haast over de Jordaan en voorts dezen weg naar het oosten hen zou kunnen achterhalen.